Handelaren en verwerkers van voeding hebben de afgelopen jaren een aantal crises moeten doorstaan, zoals de coronapandemie, de energiecrisis en de daaropvolgende hoge inflatie. Veel van deze excessen lijken wat op de achtergrond te verdwijnen en structurele uitdagingen komen weer hoger op de agenda te staan.
Een daarvan is het tekort aan arbeid waarvan ondernemers menen dat het leidt tot een lagere groei. De levensmiddelenproductie herstelt zich dit jaar, nu de koopkracht aantrekt en het horecabezoek toeneemt. ABN AMRO verwacht dat de reële inkomens dit jaar stijgen als gevolg van de dalende inflatie en de sterke loonstijging. Hierdoor stijgt de koopkracht en worden de bestedingen van huishoudens gestimuleerd.
Het macro-economisch speelveld is dus gematigd positief. De toegenomen koopkracht vertaalt zich in licht hogere supermarktvolumes en horeca-afzet, met als gevolg een hogere vraag naar voeding en drank in Nederland. Ongunstig voor de levensmiddelenindustrie is de teruglopende vraag vanuit het buitenland. ABN AMRO verwacht een lichte daling van de uitvoer. De belangrijkste reden hiervoor is de achterblijvende groei in de eurozone. Al met al zal de productie van de levensmiddelenindustrie in de eerste helft van 2024 onder druk blijven staan. Na de zomer, als de economie licht aantrekt, zal ook de vraag naar voedingsmiddelen weer wat toenemen. ABN AMRO verwacht over heel 2024 een lichte stijging van de productie van 0,5 procent. Volgend jaar zal de levensmiddelenproductie met circa 1 procent wat sterker stijgen.
Voor ondernemers in de voedingsmiddelenindustrie vormt de krappe arbeidsmarkt en het moeilijk vinden van werknemers een belemmering in de bedrijfsvoering en groeiplannen. Dit komt bovenop andere factoren die de groei belemmeren, zoals de beperkte mogelijkheid om de energieaansluiting uit te breiden, lastige vergunningstrajecten en hoge bouwkosten om productiehallen bij te bouwen. Doordat de werkloosheid licht is toegenomen is de druk wel wat van de ketel, maar structureel blijft de vraag naar arbeid in de voedingsmiddelenindustrie hoog. Dit komt door de vergrijzing, de aard van het werk en het moeilijk te automatiseren productieprocessen.
Allereerst de vergrijzing. Circa 27 procent van de werknemers in de levensmiddelenindustrie is ouder dan 55 jaar. Dat betekent dat in de komende jaren een stevige uitstroom van werknemers plaatsvindt, en die moeten vervangen worden. Gezien de krappe arbeidsmarkt gaat dat lastig worden. De sector staat dus voor een uitdaging om nieuw personeel aan te trekken en sowieso het huidige personeel vast te houden.
Uit de welzijnsmonitor van ABN AMRO blijkt dat veel van de ondervraagden uit de foodsector blij is met het werk is dat ze doen en dat de psychische belasting van het werk relatief laag ligt. Wel blijkt uit de enquête dat de fysieke belasting van het werk veel werknemers zwaar valt. Met name op de productievloer kan sprake zijn van veel repeterende bewegingen in een warme of koude omgeving. Dit betreft bijvoorbeeld het uitbenen van karkassen bij slachterijen of industriële bakkerijen. Daarnaast werken sommige werknemers in lawaaiige omstandigheden. Uiteraard investeren werkgevers in materiaal, automatisering en robotisering om de fysieke belasting voor werknemers te verminderen.
Hoewel er al veel is geautomatiseerd blijft het toch nog nodig om een deel van het werk handmatig te verrichten. Dit komt omdat het veelal om natuurlijke producten gaat die doorgaans in vorm verschillen en kwetsbaar zijn. Zo is het lastig om uitbenen te robotiseren. Toch worden daar de laatste jaren grote stappen in gezet. Bijvoorbeeld door gebruik van artificial intelligence, waardoor het makkelijker is om oplossingen te verzinnen voor het omgaan met de grote diversiteit van producten. Het is ook belangrijk dat foodbedrijven investeren in het opleiden van personeel. Zo organiseren voedingsmiddelenbedrijven in de omgeving van Nijkerk een programma om jong talent te enthousiasmeren en op te leiden voor functies in de sector.